Ik breng zoon naar school. Als we bijna bij de school zijn, rennen twee jochies ons voorbij.
‘Ik ren niet meer zo veel,’ zegt zoon.
‘O, waarom niet?’ vraag ik. Want zoon deed tot nu toe niets liever dan naar school racen en anderen voorbij rennen.
‘Tja…’ zegt zoon heel volwassen. ‘Ik word ouder hè…’
Kauwgom
Bij het avondeten zegt echtgenoot ineens verbaasd tegen zoon: ‘Hee, je hebt kauwgom achter je oor?!’
Zoon grijnst.
‘Getver! Die stop je toch niet meer in je mond hè?’ roep ik uit, zoals het een echte moeder betaamt.
Zoon grijnst weer.
‘Ge wit mar noit,’ antwoordt hij dan, in onvervalst Brabants, gniffelend om onze verontwaardiging en om zijn eigen grapje.